Activiteitenmonitors, ook wel ‘wearables’, meten objectief, betrouwbaar en op een gebruiksvriendelijke manier je houding en bewegingen in het dagelijks leven. De varianten voor gezonde mensen gaan als zoete broodjes over de toonbank, maar ook in de gezondheidszorg zijn dit soort meetinstrumenten veelbelovend. Docent-onderzoeker Hanneke Braakhuis onderzocht: hoe kun je deze apparaten zinvol toepassen in revalidatietrajecten? Op 6 juli verdedigde ze haar proefschrift in het ErasmusMC in Rotterdam. De belangrijkste boodschap: “Het gebruik van deze sensoren heeft veel potentie, maar er is nog veel te ontdekken.”

Om te zorgen dat revalidatiepatiënten goed herstellen en minder gezondheidsrisico’s ontwikkelen, is het belangrijk dat zij op de juiste manier en in de juiste hoeveelheid bewegen. Activiteitenmonitors toepassen lijkt daarbij ideaal: ze geven de patiënt automatische feedback zodat er minder vaak tussenkomst van een professional nodig is. “Maar er zijn ontzettend veel aspecten om rekening mee te houden”, weet Hanneke. “Allereerst de enorme wildgroei aan verschillende technieken, met allemaal hun eigen mogelijkheden en beperkingen. Revalidatieartsen en fysiotherapeuten die met wearables willen werken, moeten daarin een bewuste keus kunnen maken. Wat zet je in en wanneer?”

Wat meet je, hoe en waarom?

In haar onderzoek richtte Hanneke zich op drie thema’s. De eerste focus lag op de verschillende uitkomstmaten. Wat kun je allemaal meten en hoe, waarom kan dat nuttig zijn en in welke gevallen? Uit het onderzoek blijkt dat er belangrijke informatie verloren kan gaan als je niet de juiste uitkomstmaten gebruikt. Hanneke: “Bij MS-patiënten is het bijvoorbeeld belangrijk om de activiteiten verspreid over de hele dag te meten, omdat ze niet lang achter elkaar kunnen bewegen. En zo gelden voor iedere groep – voor iedere patiënt zelfs – andere meetcriteria”, vertelt ze. “Het tellen van stappen heeft natuurlijk geen nut als iemand nog niet op zijn benen kan staan. Je moet echt goed kijken naar de situatie, doelen en staat van de patiënt.”

Een goede aanvulling

Een tweede thema was: hoe verhouden de uitkomsten van de metingen zich tot wat we nu al meten? Met andere woorden: wordt het beweegpatroon van patiënten niet allang goed in kaart gebracht? “Op dit moment wordt vooruitgang van een patiënt al gemeten in klinische tests”, vertelt Hanneke. “In de praktijk wordt vaak verondersteld dat de uitslag van die klinische tests een indicatie is van hoe actief de patiënt is in het dagelijks leven. We hielden de inschattingen naar aanleiding van de klinische tests aan tegen de metingen van de wearables, en toen bleek dat ze meestal niet kloppen. Eigenlijk is alleen de klinische wandeltest een goede voorspeller van de intensiteit van activiteiten in het dagelijks leven. Bij de andere tests is het gebruik van wearables dus écht een goede aanvulling.”

Rol van studenten

“Het laatste thema was ontdekken hoe wearables nu al worden toegepast in de praktijk en wat daarbij de ervaringen zijn. Daarvoor hebben we een enquête gehouden onder fysiotherapeuten. Daarbij was de inbreng waardevol van een student Bewegingstechnologie die ook fysiotherapeut is”, vertelt ze. “Sowieso hebben veel studenten op verschillende manieren bijgedragen. Ze werkten bijvoorbeeld mee aan de data-analyse en gaven belangrijke inzichten in hoe we de data kunnen toepassen. Ook waren er studenten die meegingen naar revalidatiecentra voor meewerkstages, om patiënten voor te lichten en wearables uit te delen. Door verschillende stages, afstudeertrajecten, contacten met het werkveld en verschillende colleges ontstond er een mooie verbinding tussen onderzoek en onderwijs.”

Groepsfoto bij promoveren Hanneke Braakhuis

Nog veel winst te behalen

Het proefschrift is wat Hanneke betreft een mooie aanleiding tot vervolgonderzoek. “We hebben wat vragen beantwoord, maar er zijn ook weer vragen bijgekomen. Er is nog veel winst te behalen in het zinvol toepassen van draagbare technologie in de revalidatie. Dit vraagt om toekomstige collectieve samenwerking van verschillende disciplines, zoals onderzoekers, ontwerpers, zorgprofessionals, onderwijsinstellingen en commerciële partijen.”